Uitgepraat kan ik er niet over raken: anonimiteit, en vooral het effect van het wegvallen ervan. Daarom, om het af te leren, een anekdote over precies dat.
Ik moest tanken. Het was echt hoog tijd, dus toen ik bij een tankstation kwam, liet ik me niet afleiden door het feit dat ik aan de telefoon was. Ik reed mijn auto ter hoogte van de tankdop tot aan de pomp, doofde de motor, maar stapte nog niet uit. Ik wilde eerst mijn gesprek, dat het einde naderde, rustig afmaken. Er was nog één andere pomp vrij, dus ik had niet het idee dat ik anderen van het tanken afhield.
Vrij snel na mijn aankomst stopte een auto achter mij. Ik legde de persoon aan de andere kant van de lijn de situatie uit en stapte uit om de man te laten weten dat er nog een andere pomp vrij was. Voordat ik goed en wel mijn auto had verlaten, zag ik de man in de auto achter mij een wegwerpgebaar maken met zijn hand. Als wilde hij zeggen: ‘Wat maak je me nou?! Ik dacht dat je weg zou gaan!’ Ik zei tegen mijn belgenoot: ‘Wacht even. Ik moet geloof ik even wat goed maken. Ik bel je zo terug,’ en hing op.
Voordat ik verder ga, is het goed om te vertellen dat het tankstation drie doe-het-zelf-pompen heeft, waarvan er twee links en één rechts staan. Voor mensen als ik, wiens auto de tankdop aan de rechterkant heeft, is het handig om de rechter te nemen.
Ik stapte op de auto af en zei door het inmiddels geopende autoraam: ‘Voor dat busje is er nog een vrij,’ terwijl ik naar de voorste linker pomp wees. ‘Maar mijn tankdop zit rechts,’ reageerde de man. ‘Oké,’ zei ik, ‘dan neem ik die wel.’ Ik reed mijn auto naar linksvoor en vervolgens linksachter, deed wat je moet doen om een doe-het-zelf-pomp te activeren, trok de slang zo ver mogelijk uit en achter mijn auto langs, propte het tankpistool in de brandstoftank en tankte mijn auto vol.
Voordat ik klaar was, kwam de man met rechter-pomp-behoefte naar me toe. ‘Dank je wel. En sorry, hoor,’ zei hij, ‘ik wist niet dat de slang dat haalt.’ ‘Geen probleem, hoor,’ zei ik. Na een korte pauze, waarin hij volgens mij zocht naar iets om de boel netjes mee af te ronden, zei de man: ‘Dan weet ik dat voor de volgende keer.’ Ik zei: ‘Zo is ’t.’ ‘Fijne dag,’ zei hij. Ik: ‘Ook zo.’
Ik reageerde vrij neutraal. Maar dat was alleen maar om street credibility te hebben. Ik wilde cool overkomen. Van binnen juichte ik. En toen ik eenmaal weer in de auto zat, juichte ik hardop. Verrast was ik door deze ommezwaai. Deze meneer en ik hadden het samen gemaakt van wegwerpgebaar tot spontane dankbetuiging!
Ik wil mezelf hier niet als sociale held neerzetten, met m’n op-de-onbekende-man-afstappen en m’n bereidwilligheid-om-de-andere-pomp-te-nemen. Ik denk dat ik gewoon door eerdere ervaringen heb geleerd dat het helpt om om het blik op de weg, dat ons omhult en anoniem maakt, heen te stappen. Het heeft me vermoedelijk de moed gegeven om me niets aan te trekken van de wegwerpgebaren, omdat ik inmiddels wéét dat die zelfde meneer die mij wegwerpt een meneer is die aardig wil zijn. Het punt is, hij wil aardig zijn voor de medemensen die hij als medemens (h)erkent. Door iets tegen hem te zeggen (en vast ook door hem zijn favoriete pompje te geven) werd ik opeens zo iemand.
Nu maar hopen dat ik hiermee niet alleen zijn en mijn wereld een beetje gezelliger heb gemaakt, maar ook de wachttijd bij de pomp met een derde heb verminderd…
Als je mijn blog waardeert, laat dat dan zien: meld je aan als e-mail-volger of like Fellow Man op Facebook. En/of koop m’n boek Ik vind u een eikel – waarom we supersociaal zijn op bol.com. Dank je!