Hoe Harari mijn smartphone (bijna) afpakte

Ik vroeg historicus Yuval Noah Harari, schrijver van onder andere Sapiens, hoe hij in zijn persoonlijke leven omgaat met wat hij weet. Harari is immers zijn hele werkende leven bezig met de vraag waar de mens evolutionair vandaan komt, hoe de mens zich historisch ontwikkeld heeft en hoe de mens nu leeft. En er zit nogal een verschil tussen waar ons leven twaalfduizend jaar geleden uit bestond en waar het nu uit bestaat.

Het antwoord: Yuval mediteert elke dag, hij is veganistisch en hij heeft geen smartphone.

Mediteren heb ik meermalen geprobeerd. Niks voor mij. In een veganistisch dieet geloof ik niet. Lang verhaal. Maar die smartphone, die zat me een paar dagen dwars.

Het antwoord van Harari kwam goed getimed. Na (en helaas ook tijdens) de vakantie viel het me op hoeveel ik op onzinnige momenten de pushberichten van alle verschillende socialmedia-apps checkte. En hoe ik me daardoor zo latent verbonden voelde met al die honderden mensen die ‘ergens’ waren en die ik ‘ergens’ van kende. En vooral, hoe ik daardoor eigenlijk minder verbonden was met de mensen die op dat moment om me heen waren.

‘Met een smartphone in m’n hand komen er alleen al tijdens een wc-bezoek de verhalen en gezichten van honderdvijftig mensen voorbij.

Het deed me denken aan het getal honderdvijftig. Wetenschappers denken dat onze hersenen gemaakt zijn om niet meer dan honderdvijftig betekenisvolle relaties te hebben. Gedurende de evolutie bleek dat voldoende te zijn. Groter werden de groepen waar we ons hele leven mee doorbrachten niet.

Met een smartphone in m’n hand komen er alleen al tijdens een wc-bezoek de verhalen en gezichten van honderdvijftig mensen voorbij.

Dát is waarom het antwoord van Harari me bezighield: iemand die ervoor doorgeleerd heeft, heeft besloten om niet mee te doen met een trend die evolutionair gezien gekkenwerk is. En niet zomaar een trend, nee, misschien wel de grootste van de eeuw.

Uiteindelijk heb ik alle media-apps met pushberichten van mijn telefoon gegooid… met uitzondering van mail en WhatsApp. E-mail hield ik omdat ik op een of andere manier mijn berichten niet definitief kan deleten via Mac Mail, alleen via mijn iPhone. En WhatsApp omdat ik het niet handig vond om het meest gebruikte korteberichtenprogramma ter wereld te boycotten. Ik zou mezelf dan niet populair maken bij familie en vrienden (en alle andere bekenden, eigenlijk).

Maar we weten natuurlijk allemaal dat dit drogredenen zijn, bedacht door mijn zelfbeschermende brein.

‘We hebben geleerd om continu het midden te kiezen tussen rockster en accountant, tussen paria en deurmat.

Dat is evolutionair gezien namelijk ook gekkenwerk, jezelf buiten een groep zetten. Zoals oud-Denker des Vaderlands René Gude ooit zei: iedereen wil aardig zijn. Dat bedoelde hij met twee betekenissen: (1) iedereen wil aardig gevonden worden en (2) iedereen wil een eigen aard hebben. We willen dus wel anders zijn (‘Ik? Ik heb geen Facebook meer op m’n smartphone.’) maar er niet helemaal uit liggen (‘Heb je dat niet gelezen op m’n WordPress-blog?’).

Ik wil dus wel een stapje uit het smartphoneleven zetten maar er niet helemaal uitstappen.

Want die middenweg heeft zin. Als we op de savanne vroeger geen zichtbare waarde toevoegden aan de groep, werden we al snel verdacht. Maar als we ons té opvallend gedroegen, werden we dat ook. En dat geldt nog steeds. We hebben dus geleerd om continu het midden te kiezen tussen rockster en accountant, tussen paria en deurmat.

Maar die middenweg heeft ook een prijs. Want al hebben die twee dagen zonder al te veel opdringerige apps me al heel wat rust en concentratievermogen teruggegeven, het is me ook duidelijk geworden dat je verder moet gaan als je écht een deuk in een pakje universum wil slaan. Want het verschil tussen iemand die bíjna alle socialmedia-apps heeft verwijderd van zijn smartphone en iemand die überhaupt geen smartphone heeft, is het verschil tussen iemand die een in Nederland aardig verkopend boek heeft geschreven en iemand die een wereldwijde bestseller heeft geproduceerd.

Denk als Schrödinger en ruim die poep op

Loulou wilde even zitten. Naar het water kijken, was het idee. ‘Maar daar ligt poep, Lou,’ zei ik. ‘We worden vies als we daar gaan zitten.’ Mijn dochter keek naar de hard geworden hondendrollen en zei: ‘Dan gaan we hier zitten,’ en ze wees naar een plekje een paar meter ernaast. ‘Dan worden we niet vies.’

Daar kon ik niet tegenop. Dus ik zette de buggy op de rem, ging in het gras naast de vijver een paar meter van de uitwerpselen zitten en zei hond Cisco dat-ie naast me moest komen liggen. Loulou was inmiddels aan m’n andere kant gaan zitten, verkreukelde bloemetjes in de hand. Samen keken we naar de fontein in het midden van de vijver en bespraken we de mogelijkheden om erop te gaan staan.

Toen het tijd was geworden om verder te gaan, keek Loulou weer naar de hondenpoep. ‘Die moeten we opruimen,’ verkondigde ze.  ‘Eh… ja, dat is wel zo netjes,’ reageerde ik.

‘Blijkbaar had mijn interne etischegeschillencommissie deze vraag nog nooit behandeld.

Met een kleine tegenzin trok ik de inmiddels aan het gras gekoekte drollen met een poepzakje van het gras. Maar al snel voelde ik naast de weerstand ook een scheutje trots. Ik was te spreken over mijn goede daad en vooral over de goede mores van mijn drie jaar oude dochter. Fier rechtop lopend vervolgde ik onze weg.

Een halve vijver verder lag er weer niet-opgeruimde ontlasting in het gras. Ik, die voorop liep, liet het links liggen. Mijn kleine meid wees mij echter snel op de slordigheid: ‘Iemand heeft weer hondenpoep niet opgeruimd.’ ‘Da’s ook niet netjes,’ antwoordde ik. ‘Die moeten wij ook opruimen.’ ‘Eh… ja, ook dat is wel zo netjes,’ was het enige wat ik weer uit kon brengen.

Ik pakte een poepzakje uit de dichtstbijzijnde Belloo-vuilnisbak en raapte de andermanshondendrollen weer op. Onder toeziend oog van Loulou.

Beide keren dat Loulou me op onze opruimplicht wees, merkte ik een twijfel. Waarom zou ik de poep van een andere hond dan de mijne opruimen? En waarom zou ik de poep van een andere hond dan de mijne níét opruimen? Blijkbaar had mijn interne etischegeschillencommissie deze vraag nog nooit behandeld.

‘Er is geen goede reden om andermanshondenpoep niet op te ruimen.

Inmiddels dus wel. En de commissie is eruit: er is geen goede reden om andermanshondenpoep niet op te ruimen. Loulou had gelijk. Met haar drie jaar was ze verder dan ik. Of, beter gezegd, met haar drie jaar heeft ze nog niet geleerd waar ik in mijn bijna veertig jaar mee doordrenkt ben: het begrip individuele verantwoordelijkheid. En dat zat een helder begrip van de situatie dwars.

Van jongs af aan worden wij in onze samenleving erop gewezen dat je verantwoordelijk bent voor je eigen handelen. Als jíj iets stoms doet, is het jouw schuld. Als jíj iets geweldigs doet, is het jouw verdienste. En dus zijn het jouw blaren respectievelijk jouw lauweren waar je op mag zitten. Daar zit weinig grijs tussen. De optie dat we iets doen omdat de situatie ernaar is gaat wel door ons hoofd maar is altijd ondergeschikt aan de als-je-vriendje-van-het-dak-springt-doe-jij-dat-dan-ook-regel. Het idee dat we altijd een keus hebben zit diep in onze cultuur gebakken.

Dus als iemand de kak van zijn hond niet opruimt, is daar eigenlijk geen excuus voor. Bovendien: het is de kak van zíjn hond, dus het opruimen ervan is zíjn verantwoordelijkheid. Wij zijn gekke henkie niet.

‘Zonder dat Loulou ooit van Schrödingers kat, laat staan zijn poep, had gehoord, had ze het al feilloos door.

Maar wat nou als de hondeneigenaar in kwestie helemaal niet door had gehad dat zijn hond had gepoept? Wat als hij niet wist dat het opgeruimd moest worden? Wat als het ging om een rolstoeler die niemand in de buurt had gevonden om hem te helpen met het verwijderen van de drollen? En zo zijn er nog veel meer redenen te bedenken waarom de poep was blijven liggen.

Het punt is dat we niet weten wat de reden was. En dat maakt het Schrödingers poep: zolang we niet getuige waren van de situatie waarin de poep niet werd opgeruimd, kan de reden voor het niet-opruimen zowel ethisch juist als ethisch onjuist zijn. Daarmee werd de reden irrelevant, want niet achterhaalbaar. Wij werden enkel geconfronteerd met de uitkomst ervan en hadden enkel daarmee te dealen.

Zonder dat Loulou ooit van Schrödingers kat, laat staan zijn poep, had gehoord, had ze al feilloos door dat we enkel met de uitkomst te dealen hadden. Er lag poep bij de vijver. En dat was niet oké. Wij waren in een positie om het op te ruimen. Dus moesten we dat doen. Poep bij de vijver ruim je op.

Later, onderweg naar huis, kwamen we tot twee keer toe containers tegen die bij het legen waren omgevallen. ‘Die moeten we overeind zetten,’ was Loulou’s simpele wijsheid in beide gevallen. Zonder al te veel nadenken en met de energie van een kind zette ik de kliko’s weer rechtop, met het vaste voornemen het goede te blijven doen, ook zonder Loulou in de buurt.


Na Schrödingers poep ook benieuwd naar de Vriendelijke Vijf en de Wet van De Maat? Check m’n boek Hufters & helden. Waarom we allemaal een beetje aardiger moeten zijn!