Een tijdje terug zat ik in de bus. Terwijl we weg reden van een halte, kwamen er twee mensen aan rennen, gebarend dat ze wilden dat de bus stopte. De buschauffeur zag het niet. Ik wel. Toen we al een eindje van de halte waren weg gereden, bedacht ik me: ik had de chauffeur kunnen vragen om te stoppen…
Gek is dat. Ik dácht er helemaal niet aan dat ík iets kon doen toen die mensen aan kwamen hollen. Ik zat gewoon een beetje voor me uit te staren toen het gebeurde. Het overkwám me. Mijn synapsen waren de cerebrale versie van de spiercellen van een luiaard. Met andere woorden, ik was te sloom.
Terwijl het schaamrood van m’n kaken verdween, bedacht ik me dat dit symbool staat voor veel momenten waarop ik niks deed en wel iets had kunnen doen. Ik dacht aan die keer dat ik te laat opstond in de bus voor een oude dame, waardoor ze helemaal naar achteren moest lopen, waar wél een plekje vrij was. Ik herinnerde me een bedelaar die ik voorbij liep, waarna ik achteraf besefte dat ik hem wel wat kleingeld had gegund. En, ook in die meeting waar iemand dingen zei die eigenlijk niet konden, had ik het gewoon laten gebeuren (en vond ik er achteraf van alles van), omdat ik op dat moment erdoor overvallen was.
Waar ik óók aan dacht waren al die mensen die ik stiekem had veroordeeld, omdat ze iets niet deden, terwijl ze dat wel hadden kunnen doen. Kijk toch uit je doppen, doe dan wat, zie je dat dan niet, heb ik vaak gedacht.
Misschien was ik toen kortzichtiger dan de mensen die ik veroordeelde.
Als je dit blog waardeert, laat dat dan zien: volg dit blog of like Fellow Man op Facebook. Dank je!