Complotdenkers hebben abnormale reacties op doorsneedingen

In maart 2016 werd het persoonlijke e-mailaccount gehackt van John Podesta, de campagnevoorzitter van Hillary Clinton. WikiLeaks publiceerde zijn e-mails later dat jaar. Complotdenkers beweerden dat de e-mails gecodeerde berichten bevatten die verschillende hooggeplaatste functionarissen van de Democratische Partij en Amerikaanse restaurants in verband brachten met een vermeende mensenhandel- en kinderseksring. Een van de vestigingen die erbij betrokken zouden zijn, was de pizzeria Comet Ping Pong in Washington, DC.

De theorie verspreidde zich op sociale media zoals 4chan, 8chan, Reddit en Twitter. De restauranteigenaar en het personeel kregen doodsbedreigingen van complottheoretici.

Ook Edgar Maddison Welch, een 28-jarige man uit Salisbury, North Carolina, reageerde op de berichten. Hij reisde bijna zeshonderd kilometer naar Comet Ping Pong en loste daar drie schoten met zijn geweer. Hij raakte een muur van het restaurant, een deur en een bureau. Welch vertelde de politie later dat hij van plan was de complottheorie zelf te onderzoeken.

Waarom ingaan tegen dingen die empirie en keiharde wetenschap keer op keer hebben aangetoond?

Paul McCartney is al in 1966 overleden. De aarde is plat en foto’s van de aarde uit de ruimte zijn door de NASA bewerkt. Bill Gates had voorkennis van de coronapandemie en heeft deze zelfs met opzet veroorzaakt. Covid-19 werd verspreid door 5G. Watercondensatiesporen van vliegtuigen bestaan uit chemische of biologische stoffen of een giftig mengsel van aluminium, strontium en barium. MH370 werd verborgen en kwam later dat jaar terug als MH17 om voor politieke doeleinden boven Oekraïne te worden neergeschoten. Oekraïne is een nazistaat.

Als je er niet in gelooft, moet je vast gniffelen bij het lezen van deze greep uit complottheorieën. Want wat zijn ze toch vergezocht en wat laten mensen zich er toch door leiden. Waarom ingaan tegen dingen die empirie en keiharde wetenschap keer op keer hebben aangetoond?

Waarom zo abnormaal omgaan met zulke gewone dingen?

CEO’s van grote bedrijven verdienen zo’n 270 keer meer dan hun werknemers. Meer dan zestig procent van alle huizen in Gaza is vernietigd, wat gelijk staat aan bijna driehonderdduizend woningen en meer dan een miljoen dakloze mensen. Elke twintig seconden sterft er een kind aan een ziekte die voorkomen had kunnen worden door een vaccin. Belastingontwijking kost ontwikkelingslanden jaarlijks zo’n driehonderd miljard dollar. Met een retourtje Amsterdam-Singapore stoot je net zoveel CO2 uit als een vleesliefhebber in een heel jaar. Tenminste één vijfde van werknemers vindt zijn baan sociaal nutteloos.

De meeste mensen gaan gewoon door met hun leven.

Dit zijn geen complottheorieën. Dit zijn feiten, gebaseerd op empirie en keiharde wetenschap. Amper om te gniffelen. En toch laten net zo weinig mensen zich erdoor leiden als door complottheorieën.

Want de meeste mensen gaan gewoon door met hun leven zoals ze dat leidden voordat ze deze feiten kenden. Ook als ze die meermalen onder ogen krijgen.

De meeste mensen stoppen geen tijd of energie in dit soort dingen. Niet om er meer over te leren, laat staan om zelf iets te analyseren.

Dingen zijn zoals ze zijn. Ik heb te weinig invloed. Het is te ingewikkeld. Als ik me om alles druk zou maken, heb ik geen leven meer. Dit soort gedachten denken, dat is vaak de grootste inspanning die mensen naar aanleiding van dit soort feiten leveren.

En dat is heel begrijpelijk.

De gemiddelde mens heeft doorsneereacties op abnormale dingen.

Een mens is primair gemaakt om zich druk te maken om zijn naasten en wat er in zijn directe omgeving afspeelt. Het kost meer hersencapaciteit om over een bredere kring na te denken of met verder gaande doelen bezig te zijn.

Bovendien zou hun gedrag echt laten leiden door dit soort feiten het leven van de meeste mensen faliekant op zijn kop zetten. De gedachte daaraan alleen al kunnen hun hersenen niet eens aan.

Kortom, heel normaal dat de meeste mensen weinig tot niets doen met verontrustende feiten.

Als een complotdenker abnormale reacties heeft op doorsneedingen, heeft de gemiddelde mens dus doorsneereacties op abnormale dingen.

Dat geeft te denken…

Of, in de woorden van iemand die niet-doorsnee reageerde op abnormale dingen: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer, organisatieadviseur en projectleider. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Mensen die je negeren kun je niet negeren (en ze hebben misschien ook geen ziel)

‘Goeiemorgen!’ riep ik extra zangerig en duidelijk. Geen sjoege.

Terwijl ik met Ranger naast het bospad stond, liep het andere hondje voorbij. Ranger gromde. Ik had hem aangelijnd omdat ik weet dat hij het niet op kleine hondjes heeft. Gelukkig was dit schepsel wat bangig aangelegd, dus het bleef op afstand en liep snel door. Zijn baasje sjokte achter hem aan, mobiel aan zijn oor gedrukt.

‘Fijne dag verder!’ Geen sjoege.

Om te testen of hij naast doof ook blind was, stak in mijn middelvinger op. Die zag hij inderdaad niet. Hij liep immers van me weg, met zijn rug naar me toe.

Hij had me überhaupt geen blik waardig gegund.

Die boosheid, waar kwam die vandaan?

Natuurlijk was die middelvinger niet om zijn ogen te testen. En natuurlijk was die ook niet serieus. Ik heb eigenlijk een hekel aan dat gebaar. Maar ik voelde wel een boosheid die eruit moest. De middelvinger-achter-z’n-rug was een slappe poging om dat te doen.

Die boosheid, waar kwam die vandaan?

Dezelfde avond kreeg ik, zoals elke donderdag, een bericht van James Clear, schrijver van Atomic Habits. James stuurt elke week drie quotes van hemzelf en twee van anderen. Deze keer zat daar een quote tussen van dichter en schrijver Joseph Brodsky. Die schrijft:

What your foes do derives its significance or consequence from the way you react. Therefore, rush through or past them as though they were yellow and not red lights. Don’t linger on them mentally or verbally; don’t pride yourself on forgiving or forgetting them — worse come to worse, do the forgetting first. This way you’ll spare your brain cells a lot of useless agitation; this way, perhaps, you may even save those pigheads from themselves, since the prospect of being forgotten is shorter than that of being forgiven. So flip the channel: you can’t put this network out of circulation, but at least you can reduce its ratings.

Eikels negeren ís geen ademen.

Ik geloof in toeval, dus dit was vast toeval. Maar wel een grappig toeval: daar had ik lopen balen van iemand die me negeerde en als advies krijg ik later die dag dat ik hém had moeten negeren.

Hij maakte zich niet druk om mij. Ik leek zelfs niet te bestaan voor hem. Waarom maakte ik me dan wel zo druk om hem?

Het antwoord zit hem volgens mij in het feit dát Joseph Brodsky duidelijk had proberen te maken dat je eikels moet negeren en dát James Clear de boodschap van Brodsky 35 jaar later nog een keer onder de aandacht wilde brengen: als het zo voor de hand liggend was, zo natuurlijk voor mensen om zich niks aan te trekken van tegenstrevers, dan was het niet nodig om mensen daartoe aan te sporen. Dan was het geen nuttig advies. Dan was het als mensen aanraden om te ademen.

Eikels negeren ís geen ademen.

Uitsluiting blijkt de beste voorspeller te zijn voor agressie.

En iemand die je duidelijk begroet geen blik waardig gunnen is geen menselijk gedrag dat iemand spontaan vertoont.

Sterker nog, experts noemen het als een voorbeeld van pestgedrag. Uit een gerelateerd onderzoek bleek dat geen likes krijgen op een socialemediapost hetzelfde voelt als gepest worden. En uitsluiting blijkt de beste voorspeller te zijn voor agressie.

Dus het ís misschien beter om negerende mensen te negeren en zo iemand betékent in feite niks voor mij, maar dat is gemakkelijker geschreven dan gedaan.

Er is níémand die dit soort gedrag helemaal koud laat.

Het is wel zo dat het per mens verschilt hoe dik je huid is of hoe goed je jezelf kunt wijsmaken dat het je niks interesseert wat een ander doet of laat. Het is niet zo dat er íémand is die dit soort gedrag helemaal koud laat.

Als je een emotionele autopsie zou kunnen uitvoeren, zal bij elk mens na zijn dood van elk sociaal onrecht dat hem is aangedaan een spoortje op zijn ziel terug te vinden zijn. De een merkt het bij leven alleen meer dan de ander.

Behalve die kerel met z’n loslopende hondje en z’n telefoon aan z’n hoofd. Die zal wel geen ziel hebben.


P.S. Voor de goede orde: ik houd de optie open dat deze man aan de telefoon was met zijn zus omdat zijn moeder op sterven lag en ze overlegden wie die nacht bij haar zou waken, of dat zijn andere hond was weggerend en spoorloos was en hij nu met zijn vrouw belde om te vragen of hun huisdier al thuis was aangekomen. Het had hier niet de schijn van en ik gok dat hij überhaupt geen goede reden had om een medemens dat hem duidelijk begroette te negeren, maar toch, ik houd de optie open.

P.P.S. Voor dezelfde orde: ik geloof niet dat mensen eikels zíjn. Mensen kunnen zich gedragen als eikels. Maar voor het verhaal is het fijner te zeggen dat deze man een eikel ís.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer, organisatieadviseur en projectleider. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Waarom 2024 voor mij niet per se gezellig hoeft te worden

‘Is niet erg, hoor!’ riep de man van een afstand toen mijn Australische herder zijn opdringerige Labradoodle een snauw gaf.

Zijn dier was recht op Ranger af komen lopen en meteen tegen hem aan gaan springen en had meermaals zijn neus in diens achterste gedrukt. Onze hond had vanaf het moment dat hij het beest in het oog had gekregen al in hondenlichaamstaal aangegeven dat hij geen zin had in contact met dit apparaat, laat staan van dit hinderlijke soort. Toen de krullenbol niet ophield gaf mijn vriend hem een duidelijker signaal: de snauw. Een soort stop-hou-op-ik-wil-het-niet voor honden.

Ik was een eindje doorgelopen en gelukkig volgde Ranger mij al snel en besloot die anti-allergene viervoeter toch maar terug naar zijn eigenaar te hollen.

‘Is niet erg, hoor.’ In die woorden zit een heel cultureel fenomeen verstopt.

Een kwartier later kwam ik de Doodle weer met zijn baas tegen. Toen kreeg het beest het voor elkaar om mijn Ozzie tien minuten te irriteren. Zelfs een kleine knauw in de flank, die aan de belager een kort jankgeluid ontlokte, kon hem niet stoppen.

Uiteindelijk, toen ik veilig tussen de twee honden in kon stappen, heb ik het mormel aan zijn tuig naar zijn baas gesleurd, die honderden meters verderop uit het zicht geen vinger stond uit te steken.

‘Is niet erg, hoor.’ In die woorden zit een heel cultureel fenomeen verstopt.

Waarom zou je zeggen dat het niet erg is als iemand zijn grenzen aangeeft? Wat maakt dat je impliceert dat iemand eigenlijks iets ongeoorloofds doet als hij duidelijk maakt dat hij iets niet wil? Dat het is alsof jij, in al je goedheid, je hand over je hart strijkt en coulant bent, tegen die onverlaat?

Als we ‘hond’ en ‘van zich af bijt’ niet letterlijk nemen, gelden dan niet dezelfde mores?

Een opdringerige hond is in de ogen van velen ‘lekker speels’. Degene aan wie die hond zich opdringt en die van zich af bijt is in de ogen van velen op zijn minst saai en nog vaker een party pooper, niet ontspannen of te aanstellerig om die ander ‘gewoon enthousiast’ te laten zijn.

Als dat ‘niet erg’ niet opgevat moet worden als vergiffenis voor een zonde, dan kan het alleen maar bedoeld worden als troost: het is niet erg dat je hond zo kleinzielig is, hij mag best overgevoelig zijn. Ook niet veel beter. Ook niet gelijkwaardig.

En als we ‘hond’ en ‘van zich af bijt’ niet letterlijk nemen, gelden dan niet dezelfde mores?

Het deed mij in ieder geval denken aan de keer dat ik als zevenjarige opgejaagd werd door Asmund, Jurgen en Roel, mijn drie beste vriendjes van toen. Omdat ik als enige geen snoepje wilde aannemen van Jurgen.

Alle een uiting van dezelfde moraal: ja is beter dan nee.

Ik weet nog dat ik het meest verdrietig was van het feit dat ik niet gewoon nee mocht zeggen en daarom uitgestoten werd uit de groep. De dreiging met fysieke agressie, die zou volgen als ze me te pakken zouden krijgen, vond ik veel minder erg.

(Overigens was de dreiging snel voorbij en viel die fysieke agressie mee. Roel kreeg me als eerste te pakken. Ik boog voorover toen hij bij mij achterop sprong. Daardoor vloog hij over mijn rug met zijn hoofd op de grond. Hij droop huilend af, hand op zijn voorhoofd. De twee anderen renden ook naar huis. En toch… ik had de fysieke strijd gewonnen maar voelde me sociaal de verliezer.)

Sindsdien heb ik er allerlei grotemensenversies van meegemaakt. De meeste klein, onschuldig en bijna onherkenbaar maar alle een uiting van dezelfde moraal: ja is beter dan nee.

Want ja zeggen is gezellig en nee zeggen is ongezellig. En gezelligheid muss sein!

Als ik echt niet voor de derde keer opgeschept wilde krijgen. Als ik als enige geen vlees at. Als ik geen drankje wilde. Als ik bedankte namens mijn dochter voor het snoepje dat haar werd aangeboden. Als ik iemands hulp niet wilde. Als ik zei dat het niet oké was om over die collega te roddelen. Als ik vond dat ieder mens het verdient te zijn wie-ie denkt dat-ie moet zijn. Als ik vond dat je ook té woke kunt zijn. Als ik eigenlijk nee bedoelde toen ik nee zei.

Dan kreeg ik op zijn minst een medelijdende blik (‘Is niet erg.’) of vergiffenis (‘Is niet erg.’). Maar eigenlijk vonden ze het wel erg.

Want ja zeggen is gezellig en nee zeggen is ongezellig. En gezelligheid muss sein!

Maar ook ja is niet altijd gezellig. Ja is soms wél erg.

Ik bedoel, die situaties hierboven hebben me geenszins verdrietig gemaakt, zoals dat gedoe met Asmund, Jurgen en Roel dat wel deed. En Ranger overleeft Druistige Doodle ook wel. Maar er zijn genoeg ernstiger opdringsituaties waar anderen in terechtkomen, die hun wel verdriet doen of hen zelfs beschadigen.

Hoe gezellig is het als niet iedereen het gezellig vindt?

Gezelligheid is niet het hoogste goed. Harmonie is niet de belangrijkste waarde.

Bovendien: hoe gezellig is het als niet iedereen het gezellig vindt? Hoe harmonieus is het als iemand zich of iets aan je opdringt?

Laten we 2024 daarom het Jaar van Nee maken, of eigenlijk: het Jaar Dat We Leerden Omgaan met Nee en Dat Nee het Leuk Kan Houden voor Iedereen en Niet Alleen voor de Mensen (en Andere Dieren) met een Plaat voor Hun Kop.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer, organisatieadviseur en projectleider. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Laat je deze Kerst verblijden door onbekenden die bang voor je zijn

‘Heeft u een Auris?’ vroeg ik, terwijl ik mijn fiets langs de stoeprand stopte. Verschrikt onderbrak het oudere stel zijn weg naar het station. Er kwam met moeite een gemompeld wablief uit de mannelijke helft.

‘Heeft u een Auris?’ herhaalde ik. ‘Ja…’ Het klonk als een vraag. En dat de vraag eigenlijk was: ‘Gaat u me nu slaan?’

Na deze bevestiging vervolgde ik: ‘U heeft uw lichten aan laten staan.’

Van angst naar blijheid in één seconde.

Het gezicht van de man klaarde ineens op. ‘Driemaal dank!’ zei hij. ‘Dat is nog eens aardig!’ vulde zijn vrouw haar wederhelft lachend aan. Terwijl de man zijn dank nog een paar keer herhaalde, zei ik: ‘Graag gedaan,’ en trapte ik de fiets weer aan.

Van angst naar blijheid in één seconde. Enkel door de melding dat ze de lichten van hun auto aan hadden gelaten.

Welke andere melding hadden ze dan van me verwacht? Dat ik ze kwam beroven? Dat ik ze de Waarheid van het Evangelie kwam verkondigen? Dat ik de vader van hun kleinzoon ben? Dat ik nog twee euro nodig had om bij de nachtopvang te kunnen slapen?

Ik denk niet dat ze een antwoord zouden hebben op die vraag. Ik denk dat dit proces zich onbewust in hun brein afspeelde. Dat ze lijden aan een combinatie van een gegeneraliseerde angststoornis, xenofobie en agorafobie: ze zijn zonder directe aanleiding in open ruimtes bang voor onbekenden.

Veel mensen schrikken en reageren met tegenzin bij de eerste de beste persoon die hen aanspreekt.

En ik denk dat veel mensen daaraan lijden. Niet in ernstige mate. Maar genoeg om te schrikken en met tegenzin te reageren bij de eerste de beste persoon die hen aanspreekt.

De reden dat veel mensen eraan lijden? Aanpraterij.

Dat en de negativity bias. En, o ja, de confirmation bias.

Qua aanpraterij zijn er genoeg boodschappen die mensen tot zich nemen, privé of in de media, die goed zijn voor het wantrouwen jegens onbekenden in de openbare ruimte: van ‘niet met vreemde mensen praten’ en ‘geen snoepjes op straat aannemen’, via ‘stijging in misdrijven’ en ‘steeds meer buitenechtelijke kinderen’, tot ‘tsunami van asielzoekers’ en ‘terreurdreiging op een na hoogste niveau’

Onze focus ligt op het negatieve. Op dat wat onze angst aanspreekt.

Het maakt niet uit dat vier van de zes van deze boodschappen onzin zijn (je mag raden welke). Ze helpen niet om een goed gevoel te krijgen bij onbekenden die je op straat aanspreken.

Kinderen krijgen ook nooit het advies ‘spreek onbekenden aan’. En in de media lees je nooit dat het aantal misdrijven al tien jaar lager is dan de dertig jaar ervoor.

Onze focus ligt op het negatieve. Op dat wat onze angst aanspreekt. Dat is ook heel menselijk: focus op gevaar en vermijden van verlies, ten koste van leuke dingen en kansen op meer en beter.

En daar komt die confirmation bias om de hoek: we richten ons op dat wat onze angstige overtuigingen bevestigt. Onze hersenen vinden mensen of nieuwsfeiten die ons negatieve mensbeeld onderstrepen veel aantrekkelijker – want gemakkelijker te verteren – dan die die dwingen tot een heroverweging.

Onze hersenen gaan zelfs zo ver dat ze mensen die ons met vriendelijke bedoelingen benaderen soms eerder veroordelen dan bedanken: ‘Wat een blij ei!’ ‘Wat een moeite om dat aan me terug te geven!’ ‘Hij zal wel iets van je willen…’

Foeter ze uit. Ondankbare stuks vreten dat ze zijn!

Daarom was ik ook zo blij met dit ouwe stel: ze draaiden om als een blad aan een boom toen bleek dat ik met goede tijdingen kwam (en niet die van een Jehova’s Getuige). Er was geen seconde twijfel of chagrijn.

Mijn advies voor deze Kerst (en daarna) is daarom: gun jezelf ook zo’n verrassing. Stap over je eigen confirmation bias heen. Laat je verblijden door onbekenden die dankbaar reageren op jouw vriendelijke gebaar. Houd een deur open. Laat iemand voorgaan. Raap andermans kledingstuk van de grond.

En zie op hun gezicht angst plaatsmaken voor blijheid, in één seconde.

En als dat niet gebeurt, foeter ze uit. Ondankbare stuks vreten dat ze zijn! Dat vinden je hersenen héérlijk!


Olav de Maat is schrijver, ondernemer, organisatieadviseur en projectleider. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Met humor kun je bommen ontmantelen

‘Sie hat schon gefrühstückt!’ zei de man met een lach. Hij liet het mormel hijgend en piepend dichter bij Ranger komen. ‘Aber er noch nicht!’ antwoordde ik met een grijns, knikkend naar mijn hond.

Hij trok het hondje aan de lijn terug. Hartelijk lachend en schönen Tag zeggend passeerde hij me met een boog.

Ik had tegen de man kunnen zeggen dat hij zijn ongedierte bij ons weg moest houden.

Ik hou er niet van als mensen hun hond laten snuffelen aan mijn hond als hij aan de lijn zit. Hij heeft dan te weinig bewegingsruimte om eventueel van ze weg te lopen. Daar houden honden niet van, dat ze niet van elkaar weg kunnen lopen.

Dat had ik direct en expliciet kunnen zeggen. Ik had tegen de man kunnen zeggen dat hij zijn ongedierte bij ons weg moest houden. Ik had ook passief agressief mompelend Ranger ostentatief weg kunnen trekken en rechtsomkeert kunnen maken.

Maar met zijn ontbijtopmerking gaf de Hundebesitzer ons een perfecte, charmante uitvlucht. We snapten allebei wat de ander bedoelde zonder het te hoeven uitspreken. En we konden er nog om lachen ook.

Normaal heb ik een hekel aan dit soort situaties, met opdringerige aangelijnde mormels. Nu liep ik met een glimlach en een vrolijk gevoel door.

Expliciete boodschappen zijn vaak te hard om effect mee te bereiken.

Expliciete boodschappen zijn in ons sociale verkeer vaak te hard om effect mee te bereiken. Bovendien vinden de meeste mensen het ook gewoon lastig om zo assertief te zijn.

(Ik zat zaterdag in een restaurant waar een man aan een tafeltje naast ons het niet moeilijk vond om assertief te zijn maar inderdaad niet effectief was. Hij zei tegen een andere man, een tafeltje verderop, dat hij zijn voeten van de bank moest halen. De laatste schoof over diezelfde bank, heel dicht naar het tafeltje van de assertieve man, en zei hem op zo’n twintig centimeter van zijn gezicht dat hij een hekel had aan types als hij. Als de assertivo niet naar vier tafels verderop was verhuisd, had het zomaar een ordinaire ruzie kunnen worden. De ander schoof terug naar zijn eigen tafel en legde zijn voeten weer op de bank.)

Omdat we niet assertief willen zijn maar toch iets duidelijk willen maken gaan we dan maar vaak een beetje passief agressief lopen doen. Maar dat vindt de ander eigenlijk altijd irritant (en terecht).

Alsof je een bom ontmantelt.

Het is geweldig dat de mens een derde weg heeft gevonden: sociale humor. Je houdt daarmee het gevoelige onderwerp impliciet zonder lullig te doen en geeft de ander de kans er op een luchtige manier op te reageren.

Alsof je een bom ontmantelt. Een heldendaad.

De kunst is wel dat je je humor goed kiest en timet. Niet iedereen houdt van dezelfde grapjes. Empathie en gevoel voor humor zijn dus wel een must.

Dat mijn hond bijvoorbeeld vijf keer zo groot was als zijn schepsel maakte de ontbijtopmerking tien keer zo goed als wanneer de verhoudingen andersom waren geweest.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer en organisatieadviseur. Hij heeft een hond, een dochter en een verloofde.

Arrested communication verpest relaties

Vanuit het onverharde fietspad, dat rechts uitkwam op de verharde weg waarop ik fietste, kwam een vrouw aan gereden. Omdat het er niet op leek dat we hetzelfde idee hadden over wie voorrang had, remden we beiden af. Ik keek haar aan en zei iets als: ‘Ga je gang.’

Ze bleef nog wat onhandig glimlachend en balancerend op haar fiets hangen, trapte vervolgens weer om vaart te maken en verdween, zonder ook maar één woord te zeggen, links van het toneel, waar het fietspad verder ging.

Een kleine binnensmondse verwensing kwam onwillekeurig in me op.

Na wat overpeinzingen was mijn conclusie: arrested communication.

Waarom heb ik de neiging om deze vrouw, die ik niet ken, te verwensen voor zoiets onschuldigs? vroeg ik me af terwijl ik mijn weg vervolgde.

Na wat overpeinzingen was mijn conclusie: arrested communication. De term bestaat nog niet, voorzover ik weet, maar zegt wel precies wat het is.

Er is zoiets als arrested development, als een kind in zijn jeugd iets ernstigs meemaakt of iets belangrijks moet ontberen, waardoor zijn ontwikkeling onderbroken of niet afgemaakt wordt. Het gevolg is dat het mens, dat dat kind uiteindelijk wordt, altijd onaf zal blijven. Dat kan in fysieke zin zijn, doordat bijvoorbeeld het mens klein van stuk is of een ledemaat niet volgroeid. Maar het kan ook psychisch zijn, zoals dat het volwassen mens een spraakgebrek houdt of kinds blijft.

Arrested communication is derhalve onderbroken communicatie die zorgt voor een niet goed ontwikkelde relatie tussen mensen, die altijd onaf zal blijven.

Slechte ervaringen met de een zorgen automatisch voor slechte verwachtingen van anderen.

En net als de ouders zullen treuren om de potentie die hun kind met arrested development nooit zal benutten, zo kun je verdrietig zijn over de verbinding die nooit zal ontstaan tussen jou en de ander door arrested communication.

Vandaar mijn verwensing: dat was frustratie over het feit dat ik en deze mevrouw nooit onze interactie hadden volmaakt. Dat ik voor altijd een misvormde verbinding met haar zou houden. En via haar met alle onbekende mensen die mijn (fiets)pad nog gaan kruisen. Want slechte ervaringen met de een zorgen automatisch voor slechte verwachtingen van anderen, blijkt uit onderzoek.

Enkel en alleen omdat zij de communicatie niet volledig had beantwoord en zodoende in de kiem had gesmoord.

Hoe vaak zorgen we niet voor arrested communication?

Hoe vaak zorgen we in het dagelijks leven niet voor arrested communication?

E-mails die geen reply krijgen. Groeten die niet beantwoord worden. Whatsappjes met twee blauwe vinkjes waarop geen reactie komt. Kinderen die hun vinger opsteken die de leraar negeert. Kerstkaartjes die geen kerstkaartje terug krijgen. Deuren van managers die openstaan waar geen medewerker spontaan doorheen loopt. Collega’s die een suggestie doen waar niemand op reageert. Mensen die anderen voor laten gaan die daarvoor niet bedankt worden. Beloftes die niet nagekomen worden.

Allemaal verbindingen die gelegd hadden kúnnen worden maar het niet zíjn. Die vaak slechter zijn, negatiever, dan de verbinding voordat de arrested communication intrad. Die mensen weer net iets minder vertrouwen laten hebben in de ander.

Zonde.

Met arrested communication kan de relatie nog wel gerepareerd worden.

In tegenstelling tot de mensen die gestopt zijn in hun ontwikkeling, is het hoopvolle echter met arrested communication dat de relatie nog wel gerepareerd kan worden.

Reply op die e-mail. Beantwoord die groet. Reageer op dat appje. Laat die kinderen het antwoord geven. Stuur die kerstkaart. Loop door die deur. Luister naar die collega’s. Bedank die ander. Kom die belofte na.

Dat geeft de ander weer wat meer vertrouwen in jou én in mensen in het algemeen.


Olav de Maat is (bijna 12 jaar) schrijver, (ruim 9 jaar) ondernemer en (21 jaar) organisatieadviseur. Hij heeft een hond (van 4), een dochter (van bijna 9) en (al ruim 11 jaar) een verloofde (die zo’n 20 jaar zijn vriendin is).

Waarom iemand zich ergert als jij vrolijk gedag zegt

‘Hallo!’ zei ik op opgewekte toon. ‘Hallo…’ zei de man met een weifelende, ietwat geïrriteerde toon.

Mijn hond en ik wandelden het laatste stukje naar huis na een rondje hardlopen. Zijn vrouw en hij stapten van hun fiets bij mijn buurvrouw. Terwijl ik gedag zei hoorde ik dat ze in gesprek waren. Over de vraag of ze hun fietsen op de oprit zouden zetten, waar dan andere auto’s niet meer konden staan, of naast de voordeur, wat dan weer niet zo netjes stond.

Toen ik iets later onder de douche stond, moest ik weer aan het stel denken. En vooral aan hem. Haar heb ik niet zo scherp meer op het netvlies. Maar hem en de manier waarop hij hallo zei kan ik nu nog uittekenen.

Hij zei het verstoord. Alsof ik hem stoorde in een activiteit. Verstoord op een geërgerde manier.

In het voorbijgaan geen hallo zeggen tegen onbekenden op de openbare weg is tegenwoordig niet meer onbeleefd.

Waaróm reageerde hij geërgerd verstoord?

Want in het voorbijgaan hallo zeggen tegen onbekenden op de openbare weg is misschien tegenwoordig niet meer beleefd – of beter gezegd: in het voorbijgaan géén hallo zeggen tegen onbekenden op de openbare weg is tegenwoordig niet meer ónbeleefd – maar áls iemand dan gedag zegt, dan is het wel onbeleefd als je geen gedag terug zegt.

En het is ook niet beleefd als je dan zichtbaar geërgerd hallo terug zegt. Toch?

Ik bedoel, ik stoor me ook regelmatig aan onbekenden maar dan laat ik mijn ergernis niet merken.

Dus waarom zei deze fietsende bekende van mijn buurvrouw niet gewoon vriendelijk gedag terug, zoals het hoort?

Als je brein bezig is, kan het daarnaast niet veel meer dan automatische processen aan.

Reden één: hij was met zijn vrouw bezig te bepalen waar hij zijn fiets ging parkeren. Dat kostte hem waarschijnlijk al flink wat hersencapaciteit. En als je brein bezig is, kan het daarnaast niet veel meer dan automatische processen aan.

Dus, reden twee: onbekenden op straat niet vriendelijk bejegenen is een automatisme voor deze meneer.

En als je dit wat te kort door de bocht vindt, bedenk dan eens wat jij doet als je in een openbare ruimte in een discussie zit met je partner of goede vriend en een onbekende je aanspreekt: reageer je dan geïrriteerd, pers je er met moeite een geforceerde reactie uit of verandert de geërgerde uitdrukking, die je had tijdens de discussie, ineens in een grote vragende glimlach richting de onbekende?

Het maakt niet uit wat je antwoord is. Je antwoord is je automatisme. En dat verschilt per persoon.

Allen die buiten je groep vallen zie je niet per se als mens.

Ik heb overigens niet gezegd dat deze fietsparkeermeneer onbekenden nooit vriendelijk bejegent. Hij zal het bijvoorbeeld vast doen als hij onbekenden tegenkomt op zijn werk of in een restaurant (en die onbekende zijn ober is), als zijn hersenen veel werkgeheugen over hebben, hij een goede dag heeft en open staat voor nieuwe dingen, of als die onbekende hem wordt voorgesteld door een bekende.

(Dat laatste gebeurde overigens later die dag. Mijn buurvrouw gaf een borrel, waar ik ook voor was uitgenodigd. De man leek me niet te herkennen – of hij deed alsof – toen ik hem kort sprak in de tuin van de buuv, onder andere over het feit dat hij de buurvrouw kent via haar vriend, met wie hij al sinds jaar en dag tafeltennist. Hoe dan ook, hij deed zijn best om vriendelijk te doen.)

Inmiddels is de nog preciezere vraag geworden: waarom is het een automatisme voor deze meneer om onbekenden op straat niet vriendelijk te bejegenen?

In ieder geval omdat hij onbekenden niet ziet als lid van zijn groep en waarschijnlijk niet eens als mensen. Mensen zijn nou eenmaal groepsdieren. De definitie van wie je tot jouw groep rekent is erg rekbaar en voor iedereen anders, maar allen die buiten je groep vallen zie je niet per se als mens.

De rest van het antwoord op de vraag waarom dit een automatisme is voor deze meneer wordt giswerk.

Maar mijn favoriete scenario is het volgende.

De mensen buiten zijn stam zijn noodzakelijke kwaden.

Hij woont in een wijk van een middelgrote plaats. Hij kent zijn buurtgenoten goed, heeft een hechte vriendenkring en een vaste werkplek op kantoor en gaat trouw twee keer per week naar zijn tafeltennisvereniging. Met zijn vrouw maakt hij graag fietstochtjes met behulp van het fietsknooppuntennetwerk. Dan drinken ze samen een drankje – hij een pilsje, zij een zoete witte wijn – en eten een portie bitterballen.

Deze meneer houdt van zijn groep, zijn stam. Hij leeft ook vooral ín zijn stam. Daarbuiten moet hij soms zijn – om boodschappen te doen, om naar Tineke Schouten te kijken in het theater en om van A naar B te komen, bijvoorbeeld naar de vriendin van zijn tafeltennisvriend die zo gek is om in het bos te wonen – maar dat is een noodzakelijk kwaad.

De mensen buiten zijn stam zijn ook noodzakelijke kwaden.

En als dan zo’n noodzakelijk kwaad net iets te opgewekt hallo tegen hem zegt als hij met zijn vrouw probeert uit te vogelen waar hij het beste zijn fiets kan parkeren bij de vriendin van zijn stamgenoot, dan moet hij echt heel erg zijn best doen om überhaupt hallo terug te zeggen.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer en organisatieadviseur. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Goed doen. Glimlachen. Punt.

Ik was laat. En waarschijnlijk zou ik té laat komen. Loulou zou als laatste bij de juf staan, tot haar gehaaste vader haar op zou komen halen.

Toen ik om het huis liep, naar de auto, zag ik dat een vrachtwagen met de laadklep open onze parkeerplaats blokkeerde. De chauffeur, een man van in de zestig met een grijze baard, liep vanachter de wagen in beeld.

‘Kunt u hem een metertje naar voren rijden? Dan kan ik er langs.’ ‘Nee,’ zei de man droog.

‘Nee…?’ Ik kon het even niet verwerken. Hij herhaalde: ‘Nee,’ en voegde eraan toe: ‘Ik moet eerst dit uitladen.’ Het drong langzaam tot me door dat de chauffeur echt niet van plan was een centimeter – laat staan een meter – toe te geven.

Om mijn woorden kracht bij te zetten ging ík dan maar aardig doen.

‘Hoe lang bent u bezig, denkt u?’ vroeg ik. ‘Tien minuten,’ was het antwoord. Een paar seconden bleef ik verbouwereerd staan.

‘Er is niks mis met aardig doen voor elkaar, hoor, meneer. En wat aardig zou zijn, is als u een klein stukje aan de kant gaat,’ probeerde ik nog. Geen sjoege.

Om mijn woorden kracht bij te zetten ging ík dan maar aardig doen: zo snel als ik kon laadde ik de rollen dakbedekking uit en zette ze bij onze overburen voor het huis. De chauffeur hielp in een rustig tempo mee. Het laatste dat uitgeladen moest worden, een gasfles, tilden we gebroederlijk zwijgend samen uit de vrachtwagen.

Binnen twee minuten was de lading gelost.

Met meer adrenaline en minder warmte in mijn stem dan ik zou willen zei ik: ‘De wereld is toch een stuk leuker, hè, als we elkaar af en toe een beetje helpen.’

‘Bedankt,’ zei de man zonder veel omhaal. Wel keek hij me voor het eerst aan, toen hij dat zei.

Vooral staat het voor mijn onvermogen om ruzie te maken met onbekenden.

Ik weet niet hoe dit verhaal overkomt. Voor mij staat het in ieder geval voor mijn rare neiging om te denken dat ik anderen op hun nummer zet door iets voor ze te doen wat zij niet voor mij willen doen.

En vooral staat het voor mijn onvermogen om ruzie te maken met onbekenden.

Daar zit een heel verhaal achter over mijn jeugd en opvoeding (jongste van drie, twee oudere zussen, Zeeuwse vader, Brabantse moeder, …), maar dat laat ik hier voor het gemak achterwege. Waar het op neerkomt: wij maakten vroeger nooit ruzie thuis.

Als iemand iets niet wil doen voor een ander of lullig doet tegen een ander – en of ik die ander ben of niet maakt in principe niet uit – word ik boos. Maar die boosheid zet ik dan niet om in een aanval op de asociale persoon, in woorden noch daden. Nee, die boosheid zet ik om in dat wat ik vind dat die aso moet doen. Dan doe ík het wel.

Dat zal hem leren!

Dan ziet de aso vanzelf hoe het ook kan en voelt hij zich betrapt op zijn asogedrag.

Mensen laten hun mening niet beïnvloeden door corrigerende woorden van anderen.

Maar echt… zál dat hem leren?

Wat ik inmiddels wel weet is dat mensen hun mening amper tot nooit laten beïnvloeden door corrigerende woorden van anderen. Zeker niet als die anderen geen goede bekenden zijn. En al helemaal niet als die mening hun zelfbeeld betreft.

Dus mijn gram halen, in de aanval gaan en de man wijzen op zijn fouten of zelfs uitschelden, zou niks hebben uitgehaald.

Wat beter werkt is naast iemand gaan staan, verbinding maken, een band scheppen en dan, als er vertrouwen is, heel misschien dan, het eens hebben over het gedrag van de ander. Eerst verkennend: waarom doe je dat, wat is de reden dat je het niet anders, vriendelijker doet? En dan voorzichtig normerend: zou het niet beter zijn als je het zó zou doen?

Maar zo’n aanpak kost tijd. En die had ik niet. Die heb je überhaupt in dit soort situaties vaak niet.

Maar dan passief-agressief een beetje bozig het goede doen… Wat voor boodschap zendt dat uit? Wat haalt dat uit?

Gewoon het goede dóén was eigenlijk altijd al het beste wat ik kon doen.

Eerlijk gezegd, ik weet het niet. Ik kan niks beters bedenken. Maar het voelt óók niet oké. Wat ik doe voelt laf. Halfslachtig.

En daarin zit volgens mij de sleutel tot succes: ik ben vaak passief-agressief en doe meestal bozig als ik iemand op mijn manier op zijn nummer zet, omdát ik hem op zijn nummer wil zetten. Als ik dat agressieve, bozige er nou eens af haal en het niet doe om de ander op zijn nummer te zetten maar omdat ik het goede doen gewoon het goede vind om te doen?

Want corrigeren heeft geen zin, voor een band scheppen is geen tijd, dus gewoon het goede dóén was eigenlijk altijd al het beste wat ik kon doen.

Nu alleen daar niet meer passief-agressief en bozig over doen. Maar: goed doen, glimlachen, punt.

Dan komen eindelijk die opvoeding en jeugd van mij een keer van pas.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer en organisatieadviseur. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Iedereen is een ijdeltuit, die moeite heeft iets niet te kunnen

Ik doe sinds een jaar of wat aan kungfu. Vrij vertaald staat de term voor superieure vaardigheid door hard werken. Je kunt dus eigenlijk op alle vlakken kungfu bereiken: dansen, frisbeeën, boksen, fierljeppen, biljarten. Aan beide elementen van kungfu voldoe ik overigens niet. Maar het gaat om de weg. En zo…

Hoe dan ook. 

Ik heb normaal privéles, van mijn leraar, ook wel Sifu genoemd. Een paar weken geleden ging ik met mijn dochter naar gemengde les, voor kinderen en volwassenen. Om te kijken of Loulou het ook leuk vond.

Ze vond het ‘leuk, maar niet zo leuk als paardrijden en dansen’. Prima. Dan blijft het papa’s sport.

‘Probeer me nu ’s om te duwen,’ zei hij. Ik deed wat hij vroeg. Het lukte niet.

Aan het eind van de les mocht iedereen werken aan zijn zogenaamde vormen. Dat zijn tien traditionele bewegingen die je vloeiend achter elkaar en twee kanten op moet kunnen waarmee je laat zien dat je een bepaald basisniveau van kungfu hebt.

Een van de andere leerlingen, ‘Tat’, vroeg of ik hem mijn vormen wilde laten zien. ‘Ja, hoor,’ zei ik. Ik deed de tien heen en weer terwijl hij aandachtig toekeek.

‘Mijn benen zijn pudding van al die oefeningen,’ zei ik schlemielig toen ik klaar was. ‘Ik sta niet zo stevig op het moment.’

‘Bij je gong bu moet je je nog wat meer naar voren richten,’ zei hij terwijl hij de boogstand voordeed zonder op mijn opmerking in te gaan. ‘En in de ma bu moet je je bekken naar voren kantelen. Kijk zo.’  

Hij ging in de paardenstand staan. ‘Probeer me nu ’s om te duwen,’ zei hij. Ik deed wat hij vroeg. Het lukte niet.

‘O, een double team,’ mompelde ik ongemakkelijk grijnzend.

‘Ik had van de Sifu begrepen dat je juist je rug hol moest maken. Heb ik het een jaar lang verkeerd geleerd,’ verdedigde ik mezelf lachend. Tat reageerde: ‘Het is nooit te laat om iets bij te leren.’

Ondertussen was ‘Panda’, een senior-leerling of Sihing, erbij komen staan. ‘Kom ’s hier,’ gebood hij mij. ‘O, een double team,’ mompelde ik ongemakkelijk grijnzend. (In basketbal spreek je van een double team als twee spelers één tegenstander verdedigen.) Hij begon zacht aan mijn heupen te trekken en tegen mijn borst te duwen. ‘Borst recht. Kijk zo.’ Hij deed het voor.

Terwijl Tat en Panda met me bezig waren, liep de Sifu langs. Hij bleef naar ons kijken. Panda demonstreerde nog een keer de ma bu die hij en Tat me probeerden bij te brengen. 

‘Wanneer gebruik je jullie ma bu nou?’ vroeg ik. ‘Niet “jullie ma bu”,’ verbeterde de Sifu mij, ‘het is gewoon een versie ervan.’ Ik probeerde uit te leggen dat ik ‘jullie’ zei omdat dat de snelste manier was om uit te leggen welke versie ik bedoelde, maar de Sifu ging verder: ‘Bij de vorm met holle rug ben je soepeler en kun je bijvoorbeeld beter overgaan in de gong bu. En als je je bekken kantelt sta je steviger.’

Sindsdien zit mijn motivatie voor kungfu in een dip.

De weken na die gemengde les had ik toevallig om agendalogistieke redenen even geen privéles meer. Daar was ik eigenlijk wel blij mee. Want sindsdien zit mijn motivatie voor kungfu in een dip.

Of het nou direct met elkaar verband houdt, weet ik niet. Ik heb wel vaker motivatiedipjes voor dingen. Maar door deze dip ben ik wel gaan nadenken over de scène met Tat, Panda en Sifu.

Wat me als eerste opviel waren mijn eigen opmerkingen: over mijn puddingbenen, het verkeerd geleerd hebben, het double team en ‘jullie ma bu’.

Sowieso legde ik het ermee buiten mezelf: het kwam door de intensieve les en doordat de Sifu mij iets een jaar lang had aangeleerd. En dat ik die versie van de paardenstand de ma bu van Tat en Panda noemde was inderdaad uit efficiëntieoverwegingen, maar ook zeker om de aandacht op hen te vestigen en hun stiekem de schuld te geven van de verwarring.

Dat ik een ijdeltuit ben, die moeite heeft met iets niet kunnen, dat weet ik.

En mijn houding was passief-agressief, wat ik met dat ‘double team’ het duidelijkst verraadde. En ook ‘jullie mabu’ was tegengepruttel. Kortom, ik deed mee maar ik wilde wel – heel slapjes – aangeven dat dat onder protest was.

Dat ik een ijdeltuit ben, die moeite heeft met iets niet kunnen, dat weet ik. Dat verklaart het buiten mezelf leggen. Het passief-agressieve is me ook niet vreemd, maar dat doe ik niet vaak en niet zomaar.

Wat dat zielige mannetje in me wakker maakte was het feit dat zowel Tat als Panda me ongevraagd gingen adviseren. Blijkbaar vonden zij het normaal dat ik zomaar aan iemand mijn vormen liet zien en dat ze vervolgens die van gedetailleerde feedback en feedforward voorzagen. Voor mij was die gewoonte onbekend.

Dat verwarde me en het zette me in mijn eentje, omdat ik de enige van de vier was die deze kennelijke gewoonte niet kende.

En toen de Sifu deed wat hij moest doen, namelijk geen kant kiezen, door te zeggen dat er geen foute of goede versies waren, en niet verklaarde dat ik inderdaad een jaar lang maar één versie had geleerd, voelde mijn kwetsbare, zielige zelf zich bevestigd in zijn alleen-zijn.

Niet overtuigd dat jij ook een klein ego hebt?

Dát heeft denk ik zwaar bijgedragen aan mijn motivatiedip.

Oké, zul je nu denken, Olav heeft een klein ego en laat zich gemakkelijk uit het veld slaan. Lullig voor hem.

Misschien heb je dan gelijk. Maar dat is mijn punt niet.

Mijn punt is: iedereen heeft hier in meer of mindere mate last van. Voor iedereen geldt dat er eerst duidelijkheid en overeenstemming moet zijn over de sociale normen voordat hij zich daaraan wil conformeren. En elk mens kan beter feedback en tips ontvangen als de ander daar toestemming voor heeft gevraagd en gekregen.

Niet overtuigd dat jij ook een klein ego hebt?

Stel je dan eens voor dat je in een vreemd land bij de dokter in een lege wachtkamer zit. En dat er een man direct naast je komt zitten. Terwijl er nog tien andere stoelen vrij zijn. Voel je je dan (1) nog steeds hetzelfde als daarvoor of (2) een beetje verward of zelfs geïrriteerd?

Leren doet pijn. Aan je lichaam, maar nog het meest aan je ego.

Had iemand je verteld dat het in dat land normaal is dat mensen dit doen, dan had je je niet verward of geïrriteerd gevoeld. Dan had je het misschien nog steeds geen fijn plan gevonden. Maar je wist in ieder geval waar je in beland was.

Stel je ook eens voor dat je iets doet waar je niet goed in bent. Ik weet niet wat dat is voor jou. Dansen? Frisbeeën? Boksen? Fierljeppen? Biljarten? Kungfu? En dat een willekeurige passant je advies geeft over hoe je je heupen moet draaien, de paal moet vasthouden of de rode bal moet raken. Ga je dan (a) haar oprecht hartelijk bedanken of (b) wat nukkig mompelen dat je heus wel weet hoe het moet?

Als je hierop voorbereid was en wist dat je vogelvrij was zo gauw je je in het openbaar waagt aan dansen, frisbeeën, boksen, fierljeppen, biljarten of kungfu, dan had je je misschien nog steeds wat ongemakkelijk gevoeld, maar je had je vast een stuk sportiever opgesteld.

Het punt is, iedereen is in meer of mindere mate zoals ik. Iedereen is een beetje een ijdeltuit, die moeite heeft iets niet te kunnen. Leren doet pijn. Aan je lichaam, maar nog het meest aan je ego.

Het is cruciaal dat je de ander voorbereidt op je feedback.

Als mensen dan ook nog ongevraagd iets vinden van hoe je doet wat je niet kunt, dan moet je sterk in je kungfuschoenen staan om daar zonder gepruttel doorheen te komen.

Daarom is het in elke situatie – thuis, sport, werk – cruciaal dat je de ander voorbereidt op je feedback. Dat die weet: ze doen het zo hiero.

En dat betekent niet enkel zeggen: ‘Zeg, eh, hier geven we elkaar ongevraagd feedback. Dat je ’t weet.’ Het betekent ook dat je blijft aftasten of je kritiek goed aankomt. Of de ander haar kan verwerken. En dat je je aanpast afhankelijk van die check. Iets steviger en duidelijker als blijkt dat zij het kan hebben. Iets voorzichtiger en met meer bemoedigende woorden als je te maken hebt met een echte ijdeltuit, die moeite heeft iets niet te kunnen.

Zoals ik.

Dat klinkt allemaal misschien heel logisch. Maar let er maar eens op in hoeveel situaties er Tats, Panda’s, Sifu’s en Olavs opduiken. Of hoeveel je op ze lijkt.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer en organisatieadviseur. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.

Wie zich het minste voelt bepaalt de hiërarchie

‘Hiërarchie wordt bepaald door wie zich het minste voelt,’ zei Jörgen Raymann tegen Theo Maassen in de podcast Ervaring voor beginners.

De opmerking raakte iets wat ik al langere tijd wil zeggen. Maar ik vond het ongemakkelijk om dat te doen. Omdat ik ermee opkom voor mensen die prima voor zichzelf kunnen opkomen. Voor mensen van wie anderen vinden dat je níét voor ze mag opkomen. Omdat die anderen vinden dat je juist voor hén moet opkomen.

Maar dan nu toch maar… here goes: ik wil een lans breken voor leiders.

Het verschil tussen leiderschap en hiërarchie is asymmetrie.

Voor alle soorten leiders. Of ze nou leider zijn vanuit een managementpositie. Of vanuit de rol die ze van nature spelen in groepen. Of vanuit een bepaalde situatie, die het leiderschap in hen oproept, die maakt dat ze ‘risen to the occasion’.

En dat er dan mensen zijn die daarover gaan klagen.

Dat die leider het recht niet heeft om het voor hen te bepalen. Dat die leider hun niet de ruimte geeft hun mond open te doen. Dat-ie hen onder de duim houdt. Dat die leider alle ruimte inneemt. Dat-ie stomme ideeën heeft waar toch niks meer aan veranderd gaat worden. Dat-ie stiekem dingen aan het bekokstoven is waar zij het slachtoffer van gaan zijn.

Hiërarchie vermorzelt heel wat potentie.

Een hiërarchie is een manier om personen te ordenen volgens asymmetrische relaties. Het verschil tussen leiderschap en hiërarchie is die asymmetrie, die ongelijkheid. En daar gaat die opmerking van Raymann over.

De leiders die ik ken denken bijna nooit in termen van ongelijkheid. Die denken niet: Ik ben meer en jij bent minder. Die denken: Er is een klus te doen. En ik heb een weg om die klus te doen. Wie volgt mij? Het is degene die zich het minste voelt, die de asymmetrie introduceert. Die maakt van een situatie van leiderschap een situatie van hiërarchie.

En dat is zonde. Want het verandert samen-een-klus-doen in een asymmetrische strijd. En dat vermorzelt heel wat potentie.

Ik creëerde ook hiërarchie.

Toen ik nog werknemer was creëerde ik ook hiërarchie. Onder de meeste omstandigheden had ik geen last van zelf bedachte asymmetrie. Maar zo gauw ik als werknemer praatte met mijn werkgever voelde ik me veel sneller dan anders veroordeeld, ongelijk behandeld, gedwongen, ergens in geluisd, iets door de strot geduwd, uitonderhandeld, ondergeschikt.

Natuurlijk waren mijn meeste momenten als werknemer neutraal en zelfs leuk. En uiteraard waren die gevoelens niet zo helder en scherp als de woorden hierboven klinken. Ze lagen veel genuanceerder, ze waren vager en minder aan het oppervlak. Ik voelde ook nooit de neiging om te gaan staken of protesteren.

Maar ze speelden altijd een rol. Ergens voelde ik dat ik, hoe dan ook, het onderspit zou delven als het erop aankwam.

Doordat ik dacht dat het ongelijk was tussen hem en mij was ik een veel minder effectieve collega dan ik had kunnen zijn.

Een leidinggevende riep een keer uit tijdens een beoordelingsgesprek (dat trouwens echt een fout woord is als je als leider geen hiërarchie wilt in de organisatie – maar dat is een onderwerp voor een andere keer): ‘Hoe kan het dat je tijdens de lunch het hoogste woord hebt, dat je zo’n scherpe en grappige vent bent, maar dat daar niks meer van terug te zien is als wij het met jou over werk hebben?’

Ik denk dat ik er toen een verhaal van heb gemaakt dat aannemelijk genoeg klonk om hem erover op te laten houden, maar de eigenlijke reden vertelde ik niet: dat ik me ondergeschikt voelde. Dat ik aannam dat hij me veroordeelde, ongelijk behandelde, dwong.

Nogmaals, niet zo ongenuanceerd en het was zeker niet zo dat dit soort woorden expliciet in mijn gedachten waren. Maar dat het ongelijk was tussen hem en mij stond voor mij vast.

En daardoor was ik een veel minder effectieve collega dan ik had kunnen zijn. Als ik me niet zo ondergeschikt had gevoeld, had ik me veel meer laten horen en mijn humor en creativiteit veel vaker ingezet, ook tijdens het werk. Een deel van mijn potentie heb ik laten vermorzelen daar.

Door mezelf.

Bij de gevoelige wezentjes die mensen zijn is het voor leiders bijna helemaal niet te doen.

Los van mijn persoonlijke geschiedenis, die mij vast extra gevoelig heeft gemaakt voor machtsverhoudingen, heeft elk mens hier last van. Sterker nog, elk ontwikkeld sociaal zoogdier is gespitst op de rechtvaardige verdeling van macht. (Natuurlijk noemen ze dat zelf niet zo, maar ik sta mezelf uit gemakzucht wat antropomorfisme toe.)

Als een chimpanseeleider onvoldoende doet om de rest van de kolonie tevreden te stellen, met voedsel en aandacht bijvoorbeeld, en te tiranniek wordt, krijgt die daarvoor de rekening gepresenteerd van de rest. Ze gaan hem sarren, aanvallen, bondjes tegen hem organiseren, hem ostentatief uit de weg.

Het is voor dierlijke leiders dus al balanceren op een dun koord om de andere dieren hun dominantie te laten accepteren, bij de gevoelige wezentjes die mensen zijn is het voor leiders bijna helemaal niet te doen. Alles wat als een teken kan worden opgevat dat de leider het niet zo nauw neemt met de rest is reden om dat onrechtvaardigheidsgevoel aan te wakkeren.

We vergeten dat leiders ook mensen zijn, die niet perfect zijn.

We zijn dus heel gevoelig voor dit soort dingen. En het is lastig voor mensen om die gevoeligheid uit te zetten. Dat zit nou eenmaal in onze genen. Geen dier – dus ook geen mens – is perfect.

We vergeten alleen dat leiders ook mensen zijn, die niet perfect zijn. En dat ze dingen doen die anders geïnterpreteerd kunnen worden dan ze bedoeld zijn.

En dat ze eigenlijk alleen maar denken: Er is een klus te doen. En ik heb een weg om die klus te doen. Wie volgt mij?

Als we ons zoogdierenbrein even kunnen ontstijgen, kunnen we beseffen: we hóéven hen niet altijd te volgen. We kúnnen andere klussen gaan doen.

En soms heeft ook een leider het fout. We kúnnen hen dan tegenspreken. We kúnnen alternatieve wegen voorstellen om de klus te doen. We kúnnen onszelf helemaal laten zien en inzetten.

Net zoals die leiders. Sterker nog, dan worden we zelf een leider.


Olav de Maat is schrijver, ondernemer en organisatieadviseur. Hij heeft een hond, een dochter en een vriendin.