Iedereen is eens iemands buurman

Met Pasen regende het eieren bij ons in de achtertuin, net op het moment dat mijn vriendin en ik via de tuindeuren naar buiten stapte. Drie stuks vielen er van tussen de struiken met doffe ploffen vrij snel achter elkaar op ons grasveld kapot. Ze kwamen niet uit vogels (althans niet recent), want ze waren hardgekookt. De stukken eierschaal, eiwit en dooier lagen over vele vierkante meters verspreid. Het geluid van een paar uitgelaten jongensstemmen verried de daders. ‘Ze gooien met eieren,’ zei ik tegen Kim, terwijl ik verbazing, verwarring en verongelijking voelde.

De overbuurvrouw had haar twee dochters met aanhang en kinderen op bezoek. Naast een jong meisje van nog geen jaar, bestonden haar kleinkinderen uit drie jongens in leeftijden tussen de zes en elf jaar. Toen we ons tuinhek uit liepen zag ik, over de rododendron heen, ze nietsvermoedend door haar tuin rennen. De oudste had een katapult in zijn hand en de andere twee wilden ook, zo leek het. Ik wilde er iets over zeggen, maar niet als een zeurende buurman klinken. Ze leken me zich namelijk van geen kwaad bewust. Bij de heg van de buurvrouw aangekomen, zei ik met een stem waar ik een luchtige toon in wilde leggen: ‘Willen jullie geen eieren meer in onze tuin gooien?’ Ik wilde er nog iets grappigs achteraan zeggen, zoals: ‘Dan kunnen we onze eigen eieren niet meer vinden.’

De vader van de drie jongens had me gehoord, maar niet verstaan en vroeg, voordat ik m’n grap kon maken: ‘Sorry, wat zeg je?’ ‘Wil je vragen of ze geen eieren meer in onze tuin willen gooien?,’ herhaalde ik, op een toon die inmiddels veel feitelijker was dan bij mijn eerste poging. De man draaide zich meteen naar z’n zoons en vroeg bars: ‘Wie heeft dat gedaan?!’ Zoals kinderen dat doen, wezen zijn broertjes meteen de oudste zoon aan. ‘Ben je gek geworden?! Zeg sorry!,’ zei zijn vader. De jongen draaide zich snel naar me toe, zei sorry en ging snel weer verder met wat ie aan het doen was.

Een van de twee dochters van de buurvrouw kent mijn vriendin Kim vrij goed. Ze was ondertussen naar ons toe gekomen om een praatje met Kim te maken. De jongens gingen door met wat jongens doen op een mooie lentedag. Als snel leek alles weer peis en vree: volwassenen kletsten, kinderen renden.

Later vroeg ik Kim hoe ik had geklonken. Ze moest toegeven dat ze zich voor kon stellen dat het onvriendelijk had kunnen overkomen. Ik had eigenlijk al, direct toen ik de eerste zin over de heg had geslingerd, bij mezelf gedacht: waarom heb ik niet eerst gedag gezegd? Waarom niet eerst even contact gemaakt, voordat ik over de eieren begon? Ik weet het niet. Het was er uit voor ik er erg in had. Ik voelde dat ik iets moest zeggen en ik zei het eerste dat in me op kwam.

Zo gaat dat dus, dacht ik later. Buurman krijgt eieren in z’n tuin. Buurman wil er wat over zeggen, omdat het nou eenmaal vervelend is dat ie bijna een ei op z’n hoofd krijgt en daarna z’n tuin kan schoonmaken, omdat z’n hond anders ei gaat eten dat misschien bedorven is – ook al weet ie dat boys will be boys, want hij was er zelf ook ooit een. Buurman heeft geen soepele zin klaar en vergeet vriendelijk te improviseren. Buurman lijkt een zeiksnor.

Nu was ik een keer de buurman. Na al die buurmannen, die mijn papieren pijltjes door hun doucheraam kregen, die last hadden van het geluid van mijn feestje dat te lang doorging en die vonden dat ik mijn hond aan moest lijnen, die ik een zeurpiet vond, realiseerde ik me: iedereen is eens iemands buurman. En het is best lastig om een goede buurman te zijn.